Spreekangst is supermenselijk – bijna iedereen voelt spanning als hij of zij voor een groep moet staan. Wat veel mensen denken is: “Eerst moet ik meer zelfvertrouwen hebben, dan pas durf ik te spreken.” Maar in de praktijk werkt het vaak precies andersom: door te spreken bouw je dat zelfvertrouwen op.
Hier een aantal tips die kunnen helpen:
1. Zie spanning als normaal
Iedereen voelt zenuwen. Ook mensen die vaak presenteren. Het verschil is dat zij de spanning meegenomen hebben in plaats van ertegen te vechten. Zenuwen hoeven niet weg – ze laten zien dat je iets belangrijks doet.
2. Begin klein
Je hoeft niet meteen voor honderd mensen te staan. Start met een kleine groep, of zelfs één-op-één oefenen. Elke keer dat je het doet, stapelt er een laagje zelfvertrouwen bij.
3. Draai de volgorde om
Wacht niet tot je je zelfverzekerd voelt. Het is door te doen dat de zekerheid groeit. Iedere ervaring bewijst je hersenen: “hé, ik kan dit!” – en die bewijsvoering bouwt vertrouwen.
4. Richt je op de boodschap, niet op jezelf
Als je gefocust bent op hoe je overkomt (“zien ze mijn trillende handen?”), wordt je angst groter. Verschuif de aandacht naar: “Wat wil ik dat mijn publiek meekrijgt?” Zodra het om de boodschap gaat in plaats van om jou, zakt de druk.
5. Bereid voor, maar niet te veel
Ken je verhaal, oefen wat je wilt zeggen – maar laat ruimte voor spontaniteit. Als je té strak wilt vasthouden aan een script, maakt dat juist angstig.
6. Gebruik het groeimoment
Na elke keer dat je gesproken hebt – hoe klein ook – kijk wat goed ging. Schrijf dat op. Zo zie je je groei zwart op wit en train je je brein om succeservaringen te onthouden in plaats van alleen de spanning.
Kortom: je hoeft niet eerst zelfvertrouwen te hebben om te durven spreken. Het werkt andersom: door te spreken groeit je vertrouwen. Elke keer dat je het doet, verschuif je van angst naar kracht.
Hier een aantal tips die kunnen helpen:
1. Zie spanning als normaal
Iedereen voelt zenuwen. Ook mensen die vaak presenteren. Het verschil is dat zij de spanning meegenomen hebben in plaats van ertegen te vechten. Zenuwen hoeven niet weg – ze laten zien dat je iets belangrijks doet.
2. Begin klein
Je hoeft niet meteen voor honderd mensen te staan. Start met een kleine groep, of zelfs één-op-één oefenen. Elke keer dat je het doet, stapelt er een laagje zelfvertrouwen bij.
3. Draai de volgorde om
Wacht niet tot je je zelfverzekerd voelt. Het is door te doen dat de zekerheid groeit. Iedere ervaring bewijst je hersenen: “hé, ik kan dit!” – en die bewijsvoering bouwt vertrouwen.
4. Richt je op de boodschap, niet op jezelf
Als je gefocust bent op hoe je overkomt (“zien ze mijn trillende handen?”), wordt je angst groter. Verschuif de aandacht naar: “Wat wil ik dat mijn publiek meekrijgt?” Zodra het om de boodschap gaat in plaats van om jou, zakt de druk.
5. Bereid voor, maar niet te veel
Ken je verhaal, oefen wat je wilt zeggen – maar laat ruimte voor spontaniteit. Als je té strak wilt vasthouden aan een script, maakt dat juist angstig.
6. Gebruik het groeimoment
Na elke keer dat je gesproken hebt – hoe klein ook – kijk wat goed ging. Schrijf dat op. Zo zie je je groei zwart op wit en train je je brein om succeservaringen te onthouden in plaats van alleen de spanning.
Kortom: je hoeft niet eerst zelfvertrouwen te hebben om te durven spreken. Het werkt andersom: door te spreken groeit je vertrouwen. Elke keer dat je het doet, verschuif je van angst naar kracht.
