Emetofobie (de intense angst om te moeten overgeven of anderen te zien overgeven) is geen gewone ‘angst’, maar vaak een diepgewortelde controleangst die je lichaam én je leven flink kan beïnvloeden. Belangrijk om te weten: je bent niet gek, en het is goed behandelbaar. Hier zijn eerlijke, praktische tips:
1. Begrijp waar het écht over gaat
Bij emetofobie gaat het zelden alleen over “bah, overgeven is vies.” Het gaat meestal over verlies van controle, over angst voor het onbekende, voor je lichaam dat iets doet waar jij geen regie over hebt. Alleen al dat inzicht – dat het daar over gaat – kan de lading verminderen.
2. Stop met vermijden (langzaam en bewust)
Vermijden lijkt veilig (geen rauwe kip, geen drukke plekken, altijd medicijnen bij je), maar het versterkt de angst. Je leert je brein dan: “Dit ís inderdaad levensgevaarlijk.”
Begin met kleine, haalbare stappen buiten je comfortzone – bijvoorbeeld door over het onderwerp te lezen, een filmpje te kijken, of bewust een situatie op te zoeken die je een beetje spannend vindt. Het doel is dat je zenuwstelsel leert: “Ik kan dit aan.”
3. Focus op wat wél onder jouw invloed ligt
Je kunt niet 100% voorkomen dat je ooit moet overgeven – niemand kan dat. Wat je wél kunt, is je lichaam en zenuwstelsel trainen om kalm te blijven bij het idee. Ademwerk, ontspanningsoefeningen, lichaamsbewustzijn en exposure-therapie zijn daarbij heel effectief.
4. Hertrain je reactie op angstsignalen
Veel mensen met emetofobie schrikken al van elk signaal in hun buik (“help, misselijk!”). Probeer in plaats daarvan nieuwsgierig te worden: “Wat voel ik precies?”
Soms is het gewoon spanning of gasvorming, niet misselijkheid. Door je lichamelijke sensaties minder dramatisch te labelen, zakt de angstreactie vaak al.
5. Deel het met iemand
Omdat emetofobie vaak schaamte oproept, houden mensen het geheim. Maar juist delen (met een therapeut, coach of iemand die je vertrouwt) kan enorm helpen. Het haalt het uit de schaduw en geeft ruimte om de onderliggende thema’s – zoals controle, veiligheid en vertrouwen – te onderzoeken.
Belangrijkste inzicht: de oplossing zit niet in “nooit meer overgeven”, maar in leren dat het idee ervan niet levensbedreigend is. Zodra je zenuwstelsel dat begint te geloven, verliest de angst langzaam zijn greep
1. Begrijp waar het écht over gaat
Bij emetofobie gaat het zelden alleen over “bah, overgeven is vies.” Het gaat meestal over verlies van controle, over angst voor het onbekende, voor je lichaam dat iets doet waar jij geen regie over hebt. Alleen al dat inzicht – dat het daar over gaat – kan de lading verminderen.
2. Stop met vermijden (langzaam en bewust)
Vermijden lijkt veilig (geen rauwe kip, geen drukke plekken, altijd medicijnen bij je), maar het versterkt de angst. Je leert je brein dan: “Dit ís inderdaad levensgevaarlijk.”
Begin met kleine, haalbare stappen buiten je comfortzone – bijvoorbeeld door over het onderwerp te lezen, een filmpje te kijken, of bewust een situatie op te zoeken die je een beetje spannend vindt. Het doel is dat je zenuwstelsel leert: “Ik kan dit aan.”
3. Focus op wat wél onder jouw invloed ligt
Je kunt niet 100% voorkomen dat je ooit moet overgeven – niemand kan dat. Wat je wél kunt, is je lichaam en zenuwstelsel trainen om kalm te blijven bij het idee. Ademwerk, ontspanningsoefeningen, lichaamsbewustzijn en exposure-therapie zijn daarbij heel effectief.
4. Hertrain je reactie op angstsignalen
Veel mensen met emetofobie schrikken al van elk signaal in hun buik (“help, misselijk!”). Probeer in plaats daarvan nieuwsgierig te worden: “Wat voel ik precies?”
Soms is het gewoon spanning of gasvorming, niet misselijkheid. Door je lichamelijke sensaties minder dramatisch te labelen, zakt de angstreactie vaak al.
5. Deel het met iemand
Omdat emetofobie vaak schaamte oproept, houden mensen het geheim. Maar juist delen (met een therapeut, coach of iemand die je vertrouwt) kan enorm helpen. Het haalt het uit de schaduw en geeft ruimte om de onderliggende thema’s – zoals controle, veiligheid en vertrouwen – te onderzoeken.
Belangrijkste inzicht: de oplossing zit niet in “nooit meer overgeven”, maar in leren dat het idee ervan niet levensbedreigend is. Zodra je zenuwstelsel dat begint te geloven, verliest de angst langzaam zijn greep
